Je komt uit een artistiek nest. Was het voor jou al snel duidelijk dat je ook die richting uit wilde of heb je ook een ‘ik-wil-
brandweerman-worden!’ fase doorgemaakt?
“Nee, die brandweermanfase heb ik overgeslagen. En ik wist al snel dat ik niet zoals mijn vader of grootvader zou tekenen, want dat kan ik echt niet. Ik ben een tijdje naar de tekenacademie geweest, maar ik vond het verschrikkelijk. Het podium heeft me altijd meer aangesproken.”
Jouw twee oudere broers zijn wél in hun voetsporen getreden.
“Ja, Hannes is designer en David is architect, ze kunnen allebei ongelofelijk goed tekenen. Mijn jongere broer Flor ook. Ik ben de enige die het niet kan.”
Maar jij bent wel de rockster van de familie.
“(lacht) Ja! Mijn vader heeft vroeger nog als drummer in een groepje gespeeld, dat wel niet zo lang heeft standgehouden. Bij ons thuis was muziek een bindmiddel. Er werd niet zo veel gepraat, maar wel veel muziek beluisterd, als een soort ondertoon van de conversatie. We praatten veel over muziek en mijn vader en broers hadden veel cd’s. Eigenlijk wou mijn vader muzikant zijn. Hij was dan ook heel trots op mij dat ik daar wel aanleg voor had, want dat was bij hem niet zo. Maar er is nooit tegen mij gezegd: je móet in een artistieke richting gaan. Nooit.”
Misschien zouden niet-artistieke ouders minder begrip hebben voor jouw keuze?
“Ja, maar dikwijls hebben de beste kunstenaars moeten rebelleren tegen hun ouders. De mijne waren altijd heel begripvol voor mijn keuzes, terwijl ik misschien toch ook wat wilde rebelleren. Dat is dus nog een fase die ik gemist heb.”
Waarom heb je voor een opleiding in Antwerpen gekozen?
“Toen ik in het zesde middelbaar zat, speelde ik in een theatervoorstelling met Mark Verstraete, die toen coördinator was op de kleinkunstacademie. Hij zei dat ik het maar moest proberen. Dat ingangsexamen viel zo goed mee, net als de sfeer onder de studenten, dat ik meteen voor die studierichting heb gekozen. Ik vond het fantastisch! Ik was van plan om ook bij dramaopleidingen in Brussel en Gent ingangsexamen te doen, maar dat hoefde niet meer: ik wou naar Antwerpen. Ik was ook al twintig toen ik klaar was met de middelbare school en ik had het wel gezien in Gent. Ik ben meteen naar Antwerpen verhuisd en vond het er heel tof.”
Heb je veel geleerd tijdens je opleiding? Ben je er anders binnengestapt dan je buitenkwam?
“Absoluut, maar mocht ik er op mijn achttiende aan begonnen zijn, was het voor mij een heel andere opleiding geweest. Ik heb er veel geleerd, maar je moet veel zelf doen, eruit halen wat je erin ziet, of zoiets. En ik ben in een fijne klas terechtkomen. Je wordt eigenlijk tot je klas veroordeeld en die van mij was een leuke bende. We zaten allemaal op dezelfde lijn, Jonas (Vermeulen – red.) met wie ik mijn afstudeervoorstelling maakte, is ondertussen een van mijn beste maten en peter van mijn tweede zoon.”
Je bent verbonden met theatercollectief het KIP.
“Officieel vanaf 2017, maar eigenlijk nu ook al. Ik vond het een heel groot compliment om dat telefoontje te krijgen, want ik ben nog zo jong. Ik ken veel van die gasten, zoals Gilles De Schryver, natuurlijk al superlang, maar het blijft een hele eer dat ze aan mij dachten.”
Het is een jonge groep. Zorgt dat voor een andere dynamiek?
“Ja. Er is sowieso verjonging nodig in de kunstsector, met mensen die weten waar ze mee bezig zijn. Ik heb het gevoel dat we bij het KIP goed weten wat we willen vertellen. Ik stel mij vragen bij sommige grotere huizen die nog altijd op dezelfde mensen teren en die op den duur… die zó worden opgehemeld dat ze nog maar een scheet moeten laten om volle zalen te trekken. Daar krijg ik iets van. Ik denk dat dat gecounterd moet worden met die verjonging, zodat mensen terug gaan kijken naar iets dat hen interesseert in plaats van naar een grote naam.”