Een volle Carré
Het is 12.45 u als de deuren opengaan. Wij staan al een uur aan de ingang klaar om een goed plaatsje te bemachtigen, want de plaatsen zijn niet genummerd.
Als de deuren opengaan, ben ik als een van de eersten binnen en vind ik snel twee plaatsjes centraal aan de middengang op de derde rij. Goed zicht. We bestellen een klein flesje rosé met twee plastic glaasjes en installeren ons in onze zetels. Al gauw vult Carré zich en een kwartier later gaat het zaallicht uit. Ons negen uur durende avontuur kan beginnen.
Anna komt als eerste op. Ze vertelt het publiek hoe de voorstelling tewerk zal gaan. Er zal elke twee uur eten geserveerd worden, na vijf uur is er een grote pauze en na elke aflevering is er een kleine pauze van vijf minuten. Anna kijkt het publiek in en kijkt me recht in de ogen. Een kleine blik van herkenning. Ze weet dat ik hier zit.
De voorstelling begint. Een schijnwerper belicht de eerste acteur vooraan op het podium. Het is Frank Lammers. Frank zit recht in mijn vizier en geeft me op een onbewaakt moment ook al vlug een blik van herkenning. De rest van het publiek heeft dat niet gezien. Ik wel, want we hebben topplaatsen. Het geeft me een gerust gevoel dat mijn collega’s weten dat ik er ben. Ik vind dat belangrijk. Stom hé. Maar zo ben ik.
Het is echt een beklijvende voorstelling. Ik heb spijt dat ik al zo lang niet meer naar het theater geweest ben. Geen excuses meer vanaf nu. De eerste aflevering is zo voorbij en het licht in de zaal floept aan. De acteurs verlaten het podium. De aangekondigde vijf minuten pauze begint. Wij haasten ons naar het toilet. Kopen een snoepje. Roken een sigaret. De bel gaat. Nog één minuut. We haasten ons terug naar onze plaatsen.
Gevloerd door twee kwezels
Waar zaten we nu weer? Aan de middengang op de derde rij.
Ik kan onze plaatsen niet meer vinden. Hier zaten we toch niet? 1 … 2 … 3 … Hier!
Er zitten twee oude dametjes op onze plaatsen. Ik schrik me rot. “Excuseer,” zeg ik, “wij zaten hier.”
“Ja,” zeggen de oude dametjes, “maar het zijn geen vaste plaatsen.” Ze kijken recht voor zich uit. “Pardon?”, zeg ik verbaasd.
“U bent weggegaan en het zijn geen vaste plaatsen.”
De oudste kwezel blijft voor zich uit kijken. De andere ziet de verbazing en het onbegrip in mijn ogen. Ze denkt dat ik het niet versta. “You left your seats”, zegt ze streng. Ik val bijna om. “Ik spreek Nederlands hoor mevrouw. Ik begrijp dat het geen vaste plaatsen waren aan het begin van de voorstelling, maar de plaatsen die genomen zijn aan het begin zijn onze plaatsen, niet? U heeft gewoon onze plaatsen ingenomen.” De kwezels kijken nu allebei nog strenger voor zich uit. “Onze glaasjes rosé staan hier trouwens nog”, zeg ik. De oudste kwezel geeft ons onze glaasjes en kijkt weer voor zich uit. Ik sta met mijn mond vol tanden en geloof me, dat gebeurt niet vaak. Ik heb godverdomme in oorlogsgebied in Noord-Oeganda met rebellen onderhandeld, ging in Colombia op stap met gewapende FARC-milities en werd door een woedende menigte aangevallen op een markt in Zuid-Soedan. En nu sta ik hier. Gevloerd door twee kwezels.