Bridget Jones

Ik ben niet altijd culturally single geweest. In mijn tiener- en vroege twintigerjaren was ik overtuigd serieel monogaam. Ik omschreef mezelf als een relatiepersoon. De langste periode tussen twee vriendjes moet in die tijd ongeveer tien dagen hebben geduurd. Een lief hebben leek toen de maatschappelijke norm.

Rond mijn negentiende kwam de eerste Bridget Jones-film uit. Een eyeopener van formaat. Ik leerde ervan dat een alleenstaande thirtysomething niet in staat is om haar leven op de rails te krijgen en anderzijds wanhopig hunkert naar een man. Dat was in 2001. Toen mijn derde vriendje me vlak voor mijn 24ste verjaardag liet zitten, ging ik dan ook kapot van verdriet. Maar ik troostte me met de gedachte dat ik over enkele weken opnieuw verliefd zou zijn – dat was alleszins het plan.

In plaats van een nieuw lief kreeg ik een amoureuze black-out. Was het de leeftijd? Of had ik moeite om de datingcodes te ontcijferen in de nieuwe stad waar ik nu woonde? In elk geval: ik was single en leek dat te zullen blijven. Bij gebrek aan een partner en zonder de voordelen van een gesetteld bestaan – gedeelde rekeningen, gezamenlijke vakantieplannen, iemand die naar me luisterde als ik een offday had of die me verzekerde dat mijn nieuwe kapsel ‘best nog meeviel’ – begon ik het leven als single als de nieuwe standaard te zien. Niet te verwarren met celibatair of eenzaam.